Hoofdstuk 4 - EEN OPWINDENDE MIDDAG
Die morgen gingen zij allen zwemmen; de jongens bemerkten, dat George veel beter zwom dan zij. Zij was heel sterk en zwom hard - ook kon zij onder water zwemmen, hield eeuwiglang haar adem in.
„Dat doe je aardig goed," zei Julian vol bewondering. „Jammer, dat Annie het er niet een beetje beter afbrengt. Annie, je mag nog wel goed oefenen, anders kan je nooit zo ver de zee ingaan als wij."
Toen het tijd was voor het koffiemaal, hadden allen razende honger. Zij gingen over het hoge pad de klippen op in de hoop, dat er massa's boterhammen zouden klaarstaan; nu - dat was zo! Verder nog koud vlees, sla, pruimentaart en custard en later nog een hompje kaas. De kinderen sloegen aardig wat naar binnen!
„Wat gaan jullie vanmiddag doen?" vroeg George's moeder.
„George neemt ons mee in de roeiboot om het wrak aan de andere kant van het eiland te bekijken," zei Annie. Haar tante keek hoogst verbaasd.
„Neemt George jullie mee?" vroeg zij. „Zeg, George, hoe heb ik het nu met je! Nooit heb je ook maar iemand meegenomen, al had ik het je wel honderdmaal gevraagd!"
George zei niets, maar at door van haar stuk pruimentaart. Gedurende het gehele maal had zij geen woord gezegd. Haar vader was niet aan tafel gekomen, - wat de kinderen eigenlijk wel heel prettig vonden.
„Nu, George, ik moet zeggen, dat het mij veel plezier doet, je zo lief te zien proberen om je vaders bevel op te volgen," begon haar moeder weer. Maar George schudde haar hoofd.
„Ik doe het niet, omdat het moet," zei ze. „Ik doe het, omdat ik het wil. Ik zou niemand mee willen nemen naar mijn wrak, zelfs de koningin van Engeland niet, als ik die niet aardig vond."
Haar moeder lachte. „Zo - dat mag ik horen! Ik ben blij, dat je nichtje en neefs in je smaak vallen," zei ze. „Ik hoop maar, dat jij ook in hun smaak valt."
„O, ja!" zei Annie haastig; zij wilde dolgraag een goed woordje doen voor haar eigenaardige nichtje. „Wij vinden George heel aardig en ook Ti..."
Zij stond op het punt, te zeggen dat zij Tim ook heel aardig vond, toen zij zo'n harde schop tegen haar enkel kreeg, dat ze het uitschreeuwde van pijn en er tranen in haar ogen sprongen. George keek haar woest aan.
„George! Waarom schop je Annie zo, terwijl zij iets vriendelijks over jou zei?" riep haar moeder. „Ga onmiddellijk van tafel. Ik verkies een dergelijk gedrag niet te accepteren!"
Zonder iets te zeggen, stond George van tafel op. Zij ging de tuin in. Zij had juist een sneetje brood met kaas belegd. Alles lag nog op haar bord. Ontsteld staarden de drie anderen ernaar. Annie was geheel van streek. Hoe had zij zo oerdom kunnen zijn, te vergeten, dat zij niet over Tim mocht praten?
„Och, tante, roept u alstublieft George terug?" vroeg zij. „Zij schopte niet met opzet. Het ging per ongeluk."
Maar haar tante was heel boos op George.
„Eten jullie maar verder," zei ze tegen de anderen. „George zal nu wel uit haar humeur zijn. Jongens, jongens, wat is het toch een vreselijk moeilijk kind!"
Het kon de anderen niet zoveel schelen, dat George uit haar hum was, maar het ergste was, dat ze nu weleens zou kunnen weigeren, met hen naar het wrak te gaan!
Zwijgend aten zij door. Hun tante ging kijken, of oom Quentin nog wat pruimentaart wilde. Hij at in zijn eentje in de studeerkamer. Zodra zij de kamer uit was, greep Annie het sneetje brood met kaas en George's bordje en liep de tuin in.
De jongens vielen haar niet aan. Zij wisten wel, dat Annie zich dikwijls versprak, maar altijd later probeerde, het weer goed te maken. Zij vonden het heel dapper van haar, naar George te gaan.
George lag in de tuin op haar rug onder een dikke boom. Annie liep naar haar toe. „Het spijt mij,dat ik me haast versprak, George," zei ze. „Hier is je boterham. Die heb ik voor je meegebracht. Ik beloof je, dat ik nu nooit meer zal vergeten, over Tim mijn mond te houden."
George ging rechtop zitten. „Ik ben vast van plan je niet mee te nemen om het wrak te zien," zei ze. „Aartsdom, klein kind!"
Annie's hoop vervloog. Zij was hiervoor juist bang geweest. „Nu ja," zei ze, „mij hoef je niet mee te nemen, natuurlijk. Maar je kan de jongens toch wel laten meegaan, George? Zij hebben per slot niets stoms gedaan. En trouwens, - je hebt mij al een geweldige schop gegeven. Kijk eens naar die schram?"
George bekeek die. Daarna keek zij Annie aan. „Zou je het dan niet ellendig vinden, als ik Julian en Dick meenam en jou niet?" vroeg ze.
„Natuurlijk," zei Annie. „Maar ik wil hen geen pretje laten missen, al moet ik dat zelf wel."
Toen deed George iets, dat van haar kant verbluffend was. Zij omhelsde Annie! Daarna zag zij er onmiddellijk allerverlegenst uit, want zij wist wel zeker, dat nooit één jongen zoiets zou doen! En dat, terwijl zij altijd probeerde precies zo te doen als een jongen!
„Goed dan..." zei ze nors en nam het brood aan. „Jij hebt bijna iets van mij verraden en ik heb jou een trap gegeven, - dus nu zijn we quitte. Natuurlijk mag je vanmiddag mee."
Annie rende naar de jongens terug om te vertellen, dat alles in orde was gekomen - en een kwartier daarna holden de vier kinderen naar het strand. Bij een bootje stond een bruinverbrande vissersjongen van zowat veertien jaar. Hij had Tim bij zich.
„De boot ligt klaar, jongeheer George," zei hij grinnikend. „En Tim is ook aanwezig."
„Dank je," zei George en liet de anderen in de boot stappen. Tim sprong er ook in en kwispelstaartte uit alle macht. George duwde de boot door de branding en sprong er toen zelf in. Zij greep de riemen. Zij roeide verbazend goed en de boot schoot vooruit door de blauwe baai. Het was een prachtige middag en de kinderen vonden het deinend varen van de boot heerlijk. Tim stond bij de boeg en blafte, als een golf omhoogkwam.
„Hij doet zo grappig, als het hard waait," zei George, uit alle macht aan de riemen trekkend. „Hij blaft als een dolle tegen de grote golven en wordt zo leuk kwaad, als ze hem bespatten. Hij kan geweldig goed zwemmen."
„Wat prettig om een hond bij ons te hebben!" zei Annie, die haar best deed, weer in de gunst te komen na haar ondoordachte verspreking. „Ik vind hem verbazend aardig!"
„Woef!" blafte Tim met zijn diepe geluid en keerde zich om voor een lik over Annie's oor.
„Ik weet zeker, dat hij verstaan heeft, wat ik zei!" riep Annie verrukt.
„Natuurlijk!" zei George. „Hij verstaat letterlijk alles."
„Zeg, - wij komen nu al dicht bij je eiland," zei Julian opgewonden. „Het is groter, dan ik dacht. Wat is dat kasteel interessant!"
Zij kwamen nog dichter bij het eiland en nu zagen de kinderen, dat er omheen onder water heel veel riffen waren. Als iemand niet nauwkeurig wist, hoe hij moest koersen, kon geen boot of schip met enige mogelijkheid landen op de kust van het kleine rotseiland. Precies in het midden verrezen op een lage heuvel de bouwvallen van het kasteel Kirrinburg. Het was gebouwd geweest van grote, witte stenen. Gebroken overwelvingen, ingestorte torens, afgebrokkelde muren - dat was alles, wat overbleef van een eertijds prachtig, trots en sterk kasteel. Nu nestelden er roeken in en op de bovenste stenen zaten meeuwen.
„Het ziet er geweldig geheimzinnig uit," zei Julian. „Wat zou ik daar dolgraag aan land gaan om het kasteel te bekijken. Wat zou het bar leuk zijn, er een paar nachten in te kamperen!"
George hield op met roeien. Haar gezicht klaarde op. „Ja, zeg!" riep ze verrukt. „Weet je, zelf heb ik nog nooit aan zoiets daverend leuks gedacht. Een nacht op mijn eiland slapen! En daar met ons vieren helemaal alleen zijn! Voor ons eigen eten zorgen en net doen, of we er echt woonden. Wat zou dat reusachtig zijn!"
„Ja, fijn!" zei Dick, die vol verlangen naar het eiland bleef kijken. „Denk je - zou je wel denken, dat je moeder ons liet gaan?"
„Dat weet ik niet," zei George. „Het kan... Jij zoudt het haar wel kunnen vragen."
„Kunnen wij er vanmiddag niet aanleggen?" vroeg Julian.
„Nee - als je het wrak wilt zien, dan niet," zei George. „Wij moeten op theetijd thuis zijn. En het neemt al onze tijd in beslag, als wij om het eiland heenroeien en terug."
„Hm, ja - dat wrak wil ik toch in elk geval zien," zei Julian, wiens hart bijna even sterk trok naar het eiland als naar het wrak.
„Zeg, geef mij nu eens de riemen, George. Jij kunt immers niet aldoor roeien!"
„Ja, toch wel," zei George. „Maar ik zou het wel echt prettig vinden, voor de verandering eens in de boot achterover te liggen. Kijk - ik zal jullie nog voorbij het rotsige eiland roeien en dan kunnen jullie aan de riemen gaan zitten, tot wij aan een ander gevaarlijk stuk komen. Heus hoor, de riffen rondom deze baai zijn gewoonweg verschrikkelijk!"
George en Julian wisselden van plaats. Julian roeide aardig goed, maar niet zo krachtig als George. Zachtjes schommelend gleed de boot verder. Zij gingen vlak om het eiland heen en zagen het kasteel. Van de andere kant af, aan de zeekant, zag het er bouwvalliger uit dan aan de landzijde.
„Van zee komen de hardste windstoten," legde George uit. „Er is eigenlijk aan deze kant nog maar weinig anders over dan stapels puin. Maar in een kleine inham is een goed haventje voor wie het kunnen ontdekken."
Na een poos nam George de riemen weer over en roeide een eindje van het eiland af verder aan één stuk door. Daarna haalde zij de riemen in en keek om naar de kust.
„Hoe weet je, waar je boven het wrak bent?" vroeg Julian nieuwsgierig. „Dat zou ik nooit precies weten!"
„Wel, zie je die kerktoren op het vasteland?" vroeg George. „En zie je de top van die heuvel daar? Nou - als je die precies in één lijn ziet, tussen de beide torens door van het kasteel op het eiland, zit je zowat boven het wrak! Dat heb ik al eeuwen geleden ontdekt."
De kinderen zagen, dat de top van de veraf oprijzende heuvel en de kerktoren mooi in een rechte lijn lagen, als zij tussen de beide oude torens van het bouwvallige kasteel door daarnaar keken.
Aandachtig en vol spanning tuurden zij in het zeewater om te kijken, of zij het wrak bespeurden.
Het water was volkomen helder en glad. Er was bijna geen rimpeltje te bespeuren. Tim keek er ook in met zijn kop een beetje schuin en zijn oren gespitst, precies alsof hij wist, waarnaar hij uitkeek. De kinderen moesten om hem lachen.
„Wij zitten er niet precies boven," zei George, die ook in het water staarde. „Het water is vandaag zó helder dat wij heel diep moeten kunnen kijken. Wacht - ik zal een beetje meer naar links roeien."
„Woef!" blafte Tim opeens, kwispelstaartte als een dolle - en op hetzelfde ogenblik zagen de kinderen iets diep in het water!
„Dat is het wrak!" zei Julian, terwijl hij van enthousiasme bijna overboord viel. „Ik zie een stukje van een kapotte mast. Kijk eens, Dick, daar!"
Alle vier kinderen en ook de hond tuurden aandachtig in het heldere water. Na een poos konden zij de omtrekken onderscheiden van een donkere scheepsromp, waaruit de kapotte mast omhoog stak.
„Het ligt een beetje scheef," zei Julian. „Dat arme, oude schip! Wat moet het er een hekel aan hebben, daar zo langzamerhand te liggen wegrotten. George, ik zou wel een duik willen nemen om het eens van dichtbij te bekijken."
„Nou - waarom zou je dat niet doen? Je hebt je zwempak aan. Ik heb hier dikwijls gedoken. Als je het goedvindt, ga ik met je samen. Als Dick tenminste kans ziet, de boot op haar plaats te houden. Er loopt een stroming, die het bootje naar de zee trekt. Kijk, Dick, zó moet je met de ene riem doen om de boot zo ongeveer op deze plek te houden!"
Zij stroopte haar shorts af en trok haar trui uit. Julian deed evenzo. Daaronder droegen zij hun badpak. Met een sprong van het roer af dook George prachtig diep het water in. De anderen zagen haar met krachtige slagen naar beneden schieten, terwijl zij flink haar adem inhield.
Even later kwam zij boven. Zij barstte haast van ademnood.
„Nou - ik zat zowat in het wrak," zei ze. „Het is nog precies zoals altijd: vol zeewier, bedekt met slakken en mossels en alles. Ik wou maar, dat ik er eens in kon komen. Maar nooit heb ik daarvoor adem genoeg. Ga jij nu, Julian!"
En daar schoot Julian naar beneden, het water in! Maar hij kon niet zó diep komen als zij en hield het ook niet zolang uit met zijn adem. Hij had er slag van, onder water met zijn ogen open te zwemmen, dus hij kreeg mooi gelegenheid het dek van het wrak te bekijken. Het zag er zeer ontredderd en vreemd uit. Julian kreeg de indruk van iets griezeligs. Hij was blij, weer aan de oppervlakte te komen, met diepe teugen te kunnen ademhalen en de zonneschijn op zijn schouders te voelen.
Hij klom in de boot. „Allerspannendst," zei hij. „Tjonge, tjonge, wat zou ik dolgraag dat wrak eens echt goed bekijken en in de hutten gaan rondneuzen. En o! Verbeeld je eens, dat wij heus kisten vol goud vonden!"
„Dat is onmogelijk," zei George. „Ik zei immers al, dat echte duikers naar de diepte zijn afgedaald en niets gevonden hebben. Hoe laat is het? O, zeg, als wij nu niet gauw zien weg te komen, zijn we vast te laat thuis!"
Hard roeiend speelden zij het klaar, maar vijf minuten te laat te zijn voor de thee. Later gingen ze, met Tim vlak achter hen aan, een wandeling over de hei maken en tegen bedtijd vielen hun ogen haast dicht van de slaap.
„Nu - wel te rusten, George," zei Annie, diep onder haar dekens kruipend. „Dank zij jou hebben wij een heerlijke dag gehad!"
„En ik heb ook een prettige dag gehad," zei. George vriendelijk, „dank zij jullie. Ik ben blij, dat jullie hier zijn. Wij zullen het wat leuk hebben. En wat zullen jullie verrukt zijn van mijn kasteel en mijn eilandje!"
„Oooo, vast en zeker!" zei Annie, die onmiddellijk in slaap viel en droomde over wrakken, kastelen en eilanden bij de vleet. Hè, wanneer zou George hen meenemen naar haar eiland?